Gemeenten mogen vaker flexibel camera’s inzetten op verschillende plaatsen, om op die manier overlast van hangjongeren, drugsdealers, straatrovers en zakkenrollers in de gaten te houden.
De Eerste Kamer heeft ingestemd met een wetsvoorstel van minister Van der Steur van Veiligheid en Justitie. De maatregel gaat op 1 juli 2016 in.
Snel inzetbaar
Nu mogen gemeenten alleen nog werken met vaste camera’s op vooraf bekendgemaakte plaatsen. Ze worden gebruikt voor statisch en langdurig toezicht op plekken met een verhoogde kans op verstoringen van de openbare orde, bijvoorbeeld winkelstraten of uitgaansgebieden. De vaste camera’s, die aan gevels of dakranden van gebouwen hangen, zijn nuttig maar niet snel inzetbaar voor bestrijding van zich verplaatsende overlast.
Maatwerk mogelijk
Daarom wordt de huidige regeling uitgebreid. Volgens de nieuwe regeling kunnen gemeenten zelf bepalen welke vorm van cameratoezicht – al dan niet op vaste plaatsen – wenselijk is. Op deze manier is maatwerk mogelijk en kan de veiligheid in de publieke ruimte verbeteren.
Tijdwinst
Flexibel cameratoezicht moet ook tijdwinst opleveren, omdat niet meer voor elke verplaatsing van een camera een aparte procedure gevolgd hoeft te worden. De burgemeester wijst, nadat de gemeenteraad hem daarvoor de bevoegdheid heeft verleend, een gebied aan waarbinnen de camera’s kunnen worden geplaatst of verplaatst. Dat gebied mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde, bijvoorbeeld een plein of enkele straten. Borden moeten het publiek informeren over het toezicht met camera’s. De burgemeester trekt de gebiedsaanwijzing in als het cameragebruik niet meer nodig is.